Rotterdam.
Deze week komt een club “jonge FLO -ers” bij elkaar om samen om een strijdplan op te maken.
HOPELIJK krijgen we de nog jonge en oudere medewerkers bij de brandweer ondanks de, zo lijkt het “laat maar waaien mentalitiet en ver van mijn bed show” wakker geschud.
Ik ga hieronder een redelijke club brandweerpersoneel maar eens gewoon zeggen wat ik vind.
Ja, zelfs de aanmeldingen voor onderdeelcommissies (medezeggenschap) per 1-3 a.s. in de districten vanuit de “oude” Rotterdamse garde is erbarmelijk.
Waar zijn we bang voor jongens en meiden???
Of hebben we nu echt de laatste jaren de patatgeneratie binnengehaald en willen we allemaal wat worden dus gaan we vooral niet in discussie met de bazen?
Hieronder het stuk van de wijze mannen waardoor onze collega`s met (nieuw)FLO aan het gas kunnen.
Vooral doorgaan bij die brandweer jongens, ook op elke vrije dag bij je vrijwilligerskorps.
Hou de brandweer in stand hoor want zonder jou draait die niet door, oh,oh.
En als jij dan ook met nieuw FLO gaat over tig jaar vraagt je vrouw waarvoor je toch al die jaren je de pleuris heb gelopen bij die brandweer met dat klote pensioentje.
Nou vrouw, ik vond het gewoon lekker.
Misschien heeft ze voor die tijd al de juiste keuze gemaakt (doordenker)
Wie de schoen past trekt hem aan stelletje dubbelspionnen, maffialeden, beroepsgedeformeerde binnen Rijnmond e.o. om maar eens ergens te starten.
Onze arbeidsvoorwaarden en na je werkzame leven van de beroepsbrandweer worden helemaal naar de klote geholpen en de dubbelspionnen blijven ontkennen dat ze geen arbeidsplaatsen tegenhouden.
Slaap lekker allemaal. Zie hieronder in ambtelijke taal geschreven wat men van je vind.
Adviescommissie LOGA
Advies op gezamenlijk verzoek van de vakorganisaties en het College voor Arbeidszaken over een onderdeel van de CAO gemeenten 2007 – 2009.
De vakorganisaties ABVAKABO FNV, CNV Publieke Zaak en CMHF, en het College voor Arbeidszaken (CvA) hebben advies gevraagd over een onderdeel van de CAO gemeenten 2007 – 2009 waarover partijen tot op heden geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, aan een commissie, onder voorzitterschap van prof. mr. P.F van der Heijden. De leden van de commissie zijn prof. mr. E. Verhulp en prof. mr. J. A. Peters. Secretaris van de commissie is de heer mr. B. Abbing
1. Adviesaanvraag.
De gezamenlijke adviesaanvraag, die op 20 november 2007 door de commissie is ontvangen, luidt:
“Sinds begin september zijn het CvA en de vakbonden het eens over vrijwel alle CAO-onderwerpen, inclusief de loonsverhoging. Enkel over de eis van de bonden om het bruto-netto verschil in het FLO-overgangsrecht te compenseren kunnen partijen het niet eens worden.
Het met ingang van 1 januari 2006 geldende FLO-overgangsrecht ondervindt van het begin af aan gevolgen van onder andere wijzigingen in de pensioenregels en het ziektekostenstelsel. Hierdoor is er een verschil ontstaan in de netto inkomens van mensen die voor 1 januari 2006 met FLO zijn gegaan en mensen die na die datum onder het overgangsrecht FLO vallen. De laatstgenoemde categorie heeft nu een lager netto inkomen dan de mensen die voor 1 januari 2006 met FLO zijn gegaan.
Het CvA heeft in zijn eindbod een tijdelijke compensatie voor het bruto-netto traject in het FLO-overgangsrecht geboden voor medewerkers in de lagere schalen. De bonden hebben dit afgewezen. De voorstellen van de bonden voor de compensatie van het bruto-netto verschil zijn door het CvA afgewezen. (Beide partijen lichten in een afzonderlijke notitie hun visie en argumenten nader toe.)
De bonden vinden het verschil dat is ontstaan in de netto inkomens een probleem dat moet worden opgelost, terwijl werkgevers vinden dat zij geen verdere bijdrage aan de oplossing van dit probleem hoeven te leveren dan ze al gedaan hebben.
Wat is hiervoor een redelijke oplossing? Partijen tekenen hierbij aan dat er diverse uitkomsten van het advies denkbaar zijn, bijvoorbeeld:
- de commissie adviseert te kiezen voor de voorstellen van een van beide partijen
- de commissie adviseert om te komen tot een compromis tussen beide partijen
- de commissie adviseert een andere oplossing voor het geschetste probleem”
2. Behandeling van de adviesaanvraag.
Na het indienen van de gezamenlijke adviesaanvraag hebben partijen ieder voor zich hun visie op het ontstaan van het geschil en hun standpunt over het geschil schriftelijk toegelicht. De commissie heeft de toelichting (met bijlagen) van het CvA ontvangen op 30 november en die van de bonden op 4 december 2007. De stukken zijn zowel aan de commissie als aan de andere partij bekend gemaakt. Op 10 december 2007 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht.
3. Inleiding
In december 2005 is na moeizame onderhandelingen een akkoord bereikt over de afschaffing van het FLO en de invoering van een nieuw stelsel dat is gericht op een tweede loopbaan.
Onderdeel van de afspraken over de afschaffing van het FLO is een overgangsregeling voor al het zittend personeel. In het najaar van 2006 signaleerden de bonden dat er een verschil in netto inkomens is tussen mensen die voor 1 januari 2006 gebruik hebben gemaakt van het FLO en mensen die na die datum gebruik hebben gemaakt van de overgangsregeling FLO . Het CvA heeft op verzoek van de bonden uitgezocht of van een inkomensverschil sprake is. Dat blijkt het geval vanwege wijzigingen in het pensioen- en ziektekostenstelsel.
Het CvA heeft na overleg met de vakbonden aan de Belastingdienst verzocht om een eenduidige behandeling. Dit zou een bijdrage kunnen leveren aan een vermindering van het netto-verschil. De Belastingdienst heeft wel gekozen voor zo’n eenduidige behandeling maar dit heeft het verschil niet weggenomen. Daarnaast heeft het CvA overleg gehad met het ABP omdat een belangrijk verschil wordt veroorzaakt door de pensioenpremie. Dit bleek niet te verhelpen.
Het bleek niet mogelijk om het verschil te verkleinen door de techniek van de bruto-netto berekeningen. Vervolgens hebben de bonden de compensatie van het bruto-netto verschil ingebracht in het CAO-overleg.
4. Verloop van de CAO onderhandelingen op hoofdlijnen
Op 11 mei 2007 zijn de onderhandelingen voor de CAO gemeenten gestart met de uitwisseling van de wederzijdse inzetten. Na diverse overlegrondes heeft het CvA op 13 juni een eindbod gedaan. In de ogen van de bonden was het bod van het CvA op dat moment niet voldoende.
Op 12 juli 2007 zijn de CAO onderhandelingen weer hervat. Tijdens dit overleg hebben partijen geconcludeerd dat ze het op de meeste punten eens waren. Op drie punten waren ze het nog niet eens waaronder het punt van de aanvulling op de FLO overgangsregeling (bruto-netto FLO). Op dit laatste punt heeft het CvA uiteindelijk twee voorstellen gedaan.
Beide voorstellen betreffen een tijdelijke compensatie voor medewerkers tot en met schaal 6. In het eerste voorstel van het CvA werd gedurende een periode van drie jaar het inkomensverschil gecompenseerd door een bijdrage van € 1000 netto per jaar. In het tweede voorstel wordt het inkomensverschil gedurende een periode van vijf jaar gecompenseerd door een bijdrage van € 500 netto per jaar.
In het overleg van 12 juli hielden de bonden vast aan een structurele regeling voor alle ambtenaren die na 1 januari 2006 gebruik hebben gemaakt van de FLO-regeling en toekomstig FLO-ers bij zowel brandweer als ambulancediensten en een compensatie ter hoogte van de individuele inkomensafhankelijke bijdrage ziektekosten, dan wel (om uitvoeringstechnische redenen) een voor iedereen gelijk bedrag, dat overeenkomt met de gemiddelde netto-inkomensdaling.
Met de bonden is toen afgesproken om de onderhandelingen eind augustus te hervatten.
Op 29 augustus heeft wederom overleg plaatsgevonden. Het CvA heeft in dat overleg nadere voorstellen gedaan op twee van de drie onderwerpen waarover nog geen overeenstemming bestond. Op het punt van de aanvulling op het FLO overgangsrecht (bruto-netto FLO) wilde het CvA niet verder gaan dan het eerdere voorstel van 12 juli 2007.
In ditzelfde overleg hebben de bonden voorgesteld om de kosten van de aanvulling op het FLO-overgangsrecht te financieren uit de loonruimte die beschikbaar is voor alle gemeenteambtenaren. Concreet: de reeds overeengekomen loonsverhoging per 1 juni 2008 zou worden verlaagd met 0,05% (i.p.v. 2,2% wordt het dan 2,15%) of de loonsverhoging in 2008 zou twee maanden later in werking treden (i.p.v. een loonsverhoging per 1 juni 2008 geldt de loonsverhoging per 1 augustus 2008). Dit was voor het CvA niet acceptabel.
Na een adempauze is op 17 september jl. een laatste poging ondernomen alsnog tot overeenstemming te komen. De bonden hebben toen het voorstel gedaan een compensatieregeling te treffen met een looptijd van 1 januari 2006 tot 1 januari 2015. Deze compensatieregeling zou bestemd zijn voor alle betrokken medewerkers (werkzaam bij brandweer en ambulancediensten), die vanaf 1 januari 2006 gebruik maken van de mogelijkheid om bij het bereiken van de oude FLO-leeftijd te stoppen met werken tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging. Volgens het voorstel van de bonden zouden de betrokken medewerkers recht hebben op een netto vergoeding van € 1500 per jaar naar rato van het aantal maanden dat zij in het betreffende jaar van deze mogelijkheid gebruik gemaakt hebben. In verband met het wegvallen van de VUT/FPU-premie per 1 januari 2015, zou vanaf die datum geen compensatie meer plaatsvinden.
Toen partijen er op 17 september ook niet uit kwamen heeft het CvA besloten een definitief eindbod te doen. In dit eindbod is op het punt van de aanvulling op het FLO-overgangsrecht het voorstel opgenomen om medewerkers tot en met schaal 6 gedurende een periode van vijf jaar te compenseren door een bijdrage van € 500 netto per jaar.
Op 6 november besluiten partijen gezamenlijk om advies te vragen aan een commissie van wijzen om de ontstane impasse te doorbreken.
5. Waar komt het bruto-netto FLO verschil vandaan?
De impasse in het CAO-overleg behelst het verschil in netto-inkomen tussen medewerkers die onder de oude FLO-regeling vielen en medewerkers die onder de FLO-overgangsregeling vallen. Het gaat dan om de periode 55 tot 59 jaar.
In de oude regeling werden medewerkers ontslagen en ontvingen een uitkering van 80% of 85% bruto In de nieuwe regeling krijgen medewerkers met meer dan 20 dienstjaren volledig verlof met doorbetaling van 80% van de bruto bezoldiging. Medewerkers met minder dan 20 dienstjaren blijven langer doorwerken en krijgen vervolgens volledig verlof met doorbetaling van een lagere bezoldiging.
Bruto is de regeling voor medewerkers met meer dan 20 dienstjaren te vergelijken met de oude FLO-regeling; namelijk niet werken en 80% doorbetaald krijgen. Echter om diverse redenen is er een netto-verschil. In onderstaand schema is aangegeven wat dit verschil veroorzaakt. In de meeste gevallen wordt het verschil veroorzaakt door het wel/niet nog in dienst zijn. Oud-FLO-ers werden ontslagen en kregen vervolgens de FLO-uitkering met als bodem een FPU uitkering. Medewerkers die gebruik maken van de overgangsregeling blijven in dienst en krijgen verlof. Deze constructie is gekozen om in de overgangsregeling gebruik te kunnen maken van de levensloopregeling. De medewerker kan alleen met levensloopverlof als sprake is van een dienstverband. Daarnaast is het van belang dat de medewerker in dienst blijft tot het moment dat hij met ouderdomspensioen gaat. Zo kan hij namelijk gebruik maken van de overgangsregeling van het ABP die is afgesproken bij het afschaffen van de FPU. Het ABP koopt extra dienstjaren pensioen in om het afschaffen van de FPU te compenseren. De medewerker verliest het recht op deze extra inkoop als hij eerder dan op het moment van ouderdomspensioen uit dienst gaat. Als niet was gekozen voor een verlofconstructie zou de medewerker pensioenjaren mislopen. Vanwege de verlofconstructie werken bepaalde regelingen (pensioen/sociale zekerheid en rechtspositionele bepalingen) anders door dan wanneer sprake was van ontslag (zoals bij oud-FLO).
De percentages en bedragen die in de onderstaande tabel van het CvA worden genoemd, zijn zoals die gelden voor 2007.
FLO-overgangsregeling Oude FLO-regeling
Rechtspositioneel
- IZA-bijdrage van werkgever (€ 156 of € 276 per jaar)
Ja (is een plus)
nee
Pensioen
- Premie ouderdomspensioen ABP
- Premie arbeidsongeschiktheidspensioen
- Premie FPU
6,06% Bouwt volledig op en betaalt volledig premie
0,25%
2,65%
3,03% Bouwt voor de helft op en betaalt voor de helft premie
-werd niet betaald
-werd niet betaald
Sociale zekerheid Groene tabel van de Belastingdienst is van toepassing. Grondslag premieloon is iets hoger, omdat over de werkgeversbijdrage levensloop ook werknemerspremies moeten worden betaald. Groene tabel van toepassing
Zorgverzekeringswet (nieuwe premie sinds 1-1-2006) 4,4% zelf betalen 4,4% wordt vergoed (niet verplicht door wetgever en besloten door andere partijen dan het LOGA)
Uit bovenstaande tabel is te lezen dat het bruto-netto effect met name wordt veroorzaakt door:
- de pensioenpremie. Daar staat tegenover dat de medewerker over deze periode geheel pensioen opbouwt en niet voor de helft (zoals bij de oude regeling).
- de FPU-premie. Omdat medewerkers die onder het overgangsrecht vallen in dienst blijven, dragen zij deze premie af. De FPU-premie is echter een tijdelijke premie (tot 2015).
- de premie voor de zorgverzekeringswet. Dit is een nieuwe premie die in 2006 door wetgeving is geïntroduceerd. Bij de oude FLO-regeling bestond deze premie dus niet. Voor ex-medewerkers die al gebruik maakten van de oude FLO-regeling is door het ABP besloten om deze premie te vergoeden. Deze vergoeding is niet verplicht. De invoering van de zorgverzekeringswet valt toevallig samen met het moment van ingang van de FLO-overgangsregeling. Door de premie bij het verschil te betrekken wordt volgens het CvA een vergelijking gemaakt met een situatie die bij het afschaffen van het FLO niet bestond.
6. Standpunten van partijen
6.1 Standpunt CvA
Volgens het CvA zijn de totale kosten van regelingen voor mensen in bezwarende functies de eerste decennia aanzienlijk hoger dan die van de oude FLO-regeling. Deze kosten zijn te verdelen in drie componenten
1. De kosten van FLO-uitkeringen van medewerkers die nog onder de oude FLO-regeling vielen (deze uitkeringen lopen nog tot uiterlijk 2015).
2. De kosten van de FLO-overgangsregeling (o.a. gedeeltelijk betaald verlof, werkgeversbijdragen levensloop en versterkt ouderdomspensioen).
3. De kosten van de regeling voor nieuwe medewerkers in bezwarende functies (o.a. hogere werkgeversbijdragen levensloop en de kosten voor het opzetten van een tweede loopbaan).
Voor de gemeentelijke sector als geheel bedragen de kosten van de regelingen voor 3500 brandweerlieden en 2000 ambulancemedewerkers de komende 40 jaar minimaal 1,2 en maximaal 2,2 miljard euro. Het zwaartepunt van de kosten ligt met name in de eerste jaren; tot en met 2011 bedragen de kosten ongeveer 100 miljoen per jaar. De kosten zijn afhankelijk van de mate waarin medewerkers onder de FLO-overgangsregeling met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 er in slagen de tweede loopbaan op te starten.
Voor de brandweer bedragen de kosten van de regelingen de komende 40 jaar minimaal 792 en maximaal 1.323 miljoen euro. Voor de ambulancediensten bedragen de kosten van de regelingen de komende 40 jaar minimaal 418 en maximaal 838 miljoen euro.
Deze kosten worden niet gelijkelijk verdeeld over alle gemeenten. Lang niet alle gemeenten hebben een beroepsbrandweerkorps en een ambulancedienst. De kosten worden dus over een beperkt aantal gemeenten verdeeld. De financiële druk op deze gemeenten is zodoende groot.
Met de aanvulling op het FLO overgangsrecht die het CvA in zijn eindbod heeft voorgesteld gaat het FLO overgangsrecht alleen nog maar meer kosten. De kosten van deze aanvulling bedragen over een periode van vijf jaar bijna 2,6 miljoen euro.
De kosten van het voorstel van de bonden, een netto compensatie van 1500 euro per jaar voor alle medewerkers die gebruik maken van de FLO-overgangsregeling tot en met 2014, lopen over een periode van 9 jaar op tot ruim 29 miljoen euro.
Het CvA heeft zwaarwegende bezwaren om nog meer te doen op het punt van de FLO overgangsregeling. Het CvA heeft ondanks zijn bezwaren, als uiterste handreiking om te komen tot een akkoord, in zijn eindbod een regeling voorgesteld om een deel van de medewerkers die het betreft tijdelijk te compenseren.
De bonden willen echter een langlopende aanvullingsregeling voor alle medewerkers die onder de FLO-overgangsregeling vallen. Zij zijn bereid om hier 0,5% loonruimte voor in te leveren. Het zou de werkgever dus niets extra kosten. Waarom stemt het CvA daar niet mee in? Hieronder worden alle argumenten van het CvA op een rijtje gezet.
• Algemeen bezwaar tegen compensatie voor tegenvallers in bruto-netto systematiek. Het CvA heeft bezwaar tegen compensatie van tegenvallers die door landelijke regelgeving worden veroorzaakt. De bruto-nettosystematiek verandert immers ieder jaar, in het bijzonder op basis van het algemene inkomensbeleid van de wetgever. In dit concrete geval worden de bruto-netto effecten grotendeels veroorzaakt door de effecten van het ziektekostenstelsel. De zorgverzekeringspremie is onderdeel van algemeen inkomensbeleid van de regering en kan ieder jaar wijzigen. Een ander verschil wordt veroorzaakt door de FPU premie, een premie die ook ieder jaar kan wijzigen afhankelijk van de financiële positie van het VUT fonds en die vanaf 2015 ook vervalt. De inkomenseffecten verschillen niet alleen per jaar, maar ook, afhankelijk van de leef-en gezinssituatie, per persoon. Een volledige compensatieregeling zou ieder jaar voor ieder individu opnieuw moeten worden berekend. Dit levert volgens het CvA een onuitlegbare en onuitvoerbare regeling op, zeker als het een regeling is met een langere duur.
• Dreigend faillissement van ambulancediensten. Door de hoge kosten van de FLO-overgangsregeling komen diverse B3-instellingen (verzelfstandigde ambulancediensten) nu al in financiële problemen. Het College Saneringen Zorginstellingen (CSZ) heeft vastgesteld dat ongewijzigd beleid zal leiden tot faillissement. De minister van VWS heeft op advies van de CSZ toegezegd de B3-instellingen financieel te ondersteunen mits zij de rechtspositie herzien en de FLO-overgangsregeling afschaffen. Op dit moment onderhandelen de B3-instellingen met de bonden over deze wijziging. Een aanvulling op de overgangsregeling die de aanspraken van FLO-ers alleen nog maar uitbreidt is in deze situatie niet realistisch. Dit is een belangrijke reden om te kiezen voor een aanvulling die enkel geldt voor medewerkers tot en met schaal 6. Naast het argument dat onder een van de volgende punten wordt genoemd heeft een compensatie enkel voor de lagere inkomens tot gevolg dat deze niet van toepassing is op ambulancepersoneel. Ambulancepersoneel wordt over het algemeen bezoldigd minimaal overeenkomstig schaal 7.
• Juridische strijd over financiering overgangsrecht FLO voor ambulancediensten. De VNG is in een juridische strijd verwikkeld met het ministerie van VWS en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de financiering van de FLO-overgangsregeling voor de ambulancesector. De arbeidsvoorwaarden van ambulancepersoneel worden bekostigd door zorgverzekeraars en VWS en niet door de gemeenten. Ambulancediensten verwerken hiertoe de arbeidsvoorwaarden in de rit-tarieven. Hoewel het FLO ooit is ingevoerd op advies van het Rijk, en de kosten van het FLO altijd zijn gefinancierd vanuit de zorg, heeft VWS recent eenzijdig besloten dat de FLO-overgangsregeling niet in de tarieven mag worden verwerkt. VWS en de NZa stellen zich op het standpunt dat hiermee een ‘level-playing field’ wordt geschapen met de private diensten, die een vroegpensioenregeling hadden op 59 jaar en die daarom geen FLO-overgangsregeling kennen. Dit verschil bestaat al jaren en is al jaren reden geweest voor een verschil in financiering tussen publieke en private diensten. VWS en de NZa onderkennen met dit eenzijdige besluit niet de uitzonderlijke positie van de publieke diensten, waar men te maken had met verworven rechten die vastgelegd waren in een cao, en waar men dus op basis van het bestaande FLO wel overgangsregeling moest afspreken.
Het CvA verwacht in dit geschil in februari of maart 2008 een uitspraak van het College voor Beroep van het Bedrijfsleven. Een eventueel positieve uitspraak maakt nog geen einde aan de discussie. Een positieve uitspraak houdt in dat de NZa opnieuw met de VNG moet onderhandelen over de tarieven.
De aanzienlijke kosten van de overgangsregeling maken onderdeel uit van de discussie, met name het feit dat de diensten de komende tien jaar hogere kosten hebben dan onder het oude FLO. VWS en de NZA stellen dat het CvA te veel heeft weggegeven in de onderhandelingen, en dat het daarmee de zorgkosten onnodig hoog laat oplopen. Speerpunt in het pleidooi van het CvA is dat zij gegeven de omstandigheden het best mogelijke akkoord heeft gesloten.
Als twee jaar na het akkoord de overgangsregeling nog wordt uitgebreid, verliest het CvA in deze discussie alle geloofwaardigheid. VWS en de NZa stellen dan -wellicht terecht- de vraag waar het ophoudt. Zij zullen stellen dat de VNG met de bonden onder één hoedje speelt en de kosten afwentelt op de zorg. Hiernaast ondermijnt het voorstel van de bonden om de FLO overgangsregeling te financieren door de loonsverhoging voor het gemeentepersoneel in 2008 te verlagen met 0,05% het principe dat niet de gemeenten maar de zorgverzekeraars en VWS de arbeidsvoorwaarden in de ambulancesector bekostigen. Als deze uitbreiding van de overgangsregeling wordt gefinancierd uit de loonruimte, waarom dan niet ook de rest van het overgangsrecht? Het CvA wil op geen enkele wijze de claim op de financiering van de FLO-overgangsregeling voor de ambulancesector in gevaar brengen. Het gaat om een bedrag van 400 miljoen voor de komende jaren.
• Waarom geen verlaging van het loon voor alle medewerkers? Het CvA vindt het niet terecht dat al het gemeentepersoneel betaalt voor de verbetering van de positie van brandweer- en ambulancepersoneel dat meer verdient dan schaal 6. Dat zou betekenen dat alle gemeenteambtenaren mee betalen aan een regeling voor mensen in hogere schalen. Bovendien is er de laatste jaren al veel arbeidsvoorwaardengeld gegaan naar het brandweer- en ambulancepersoneel (FLO-overgangsrecht). Het CvA merkt ook dat dit weerzin oplevert bij veel mensen. Wanneer de bonden voorstellen om een aanvulling op de FLO-overgangsregeling te financieren uit de loonruimte is dit voor het CvA geen reden om te veronderstellen dat hiervoor voldoende draagvlak is onder het gemeentepersoneel. Het CvA heeft als vertegenwoordiger van de gemeentelijke werkgevers ook zelf een verantwoordelijkheid naar het personeel.
• Waarom een tijdelijke aanvulling voor de lagere schalen op het FLO overgangsrecht? Het CvA kiest voor een tijdelijke aanvulling op de FLO-overgangsregeling omdat medewerkers die als eerste te maken kregen met het inkomensverschil geen rekening hebben gehouden met dit netto verschil. Zeker voor medewerkers met een lager inkomen kan dit een tegenvaller zijn. Echter toekomstige instromers kunnen zich nog voorbereiden op de situatie. Zij kunnen ervoor kiezen om langer dan tot hun 55ste door te werken, bij te verdienen na hun 55ste of gebruik te maken van de regeling om 50% te blijven werken tegen 90% van hun oude inkomen. Iedere Nederlander zal langer moeten doorwerken. Voor deze groep is al overgangsrecht afgesproken dat veel royaler is dan het overgangsrecht voor andere gemeenteambtenaren. Met een langer lopende regeling loop je ook het risico dat door wijzigingen in bruto netto sfeer, de compensatie niet meer past bij het oorspronkelijke probleem.
• Kosten komen ten laste van een beperkt aantal instellingen. Er is nog een reden dat het aanbod van de bonden om de loonsverhoging voor het gemeentepersoneel in 2008 te verlagen met 0,05% niet de oplossing van “het probleem” is. De last van een aanvulling op de FLO-overgangsregeling ligt slechts bij een deel van de sector (beroepsbrandweer en ambulancediensten) terwijl de “opbrengst” uit de hele sector komt. Een kleine gemeente zonder beroepsbrandweer of ambulancedienst heeft wel de “opbrengst” maar niet de lasten. Een verzelfstandigde ambulancedienst heeft een zeer beperkte “opbrengst” maar wel alle kosten.
• Draagvlak. Een extra aanvulling op de FLO-overgangsregeling past volgens het CvA niet binnen de tijdgeest. Alle gemeenteambtenaren moeten langer doorwerken. In het vorige akkoord is ook de FPU-gemeenten en de algemene FPU (een flexibele uittreedregeling) voor gemeentepersoneel afgeschaft. Het overgangsrecht dat toen is afgesproken is veel korter en veel minder omvangrijk. Alle gemeenteambtenaren zullen langer door moeten werken. Het CvA hoort regelmatig geluiden van ambtenaren en bestuurders die vinden dat de overgangsregeling FLO al ruim genoeg is. Anderen met een zwaar beroep in de gemeentelijke sector (denk bijvoorbeeld aan stratenmakers en vuilophalers) hebben geen recht op deze ruime regelingen. Het FLO-overgangsrecht is niet verplicht. Ook brandweer en ambulancepersoneel kan ervoor kiezen om langer door te werken.
• Bestuurlijk draagvlak. Er is geen bestuurlijk draagvlak om nog meer te doen op de FLO-overgangsregeling. Het gevoel in de sector is dat er de laatste jaren (arbeidstijden, FLO) al meer dan genoeg is gedaan voor deze groep medewerkers. Dat zij een zeer krachtig actiemiddel bezitten en een zeer actief kader bij de bonden vormen is geen reden om steeds maar meer te doen. Daarnaast weegt het ambulancedossier heel zwaar voor bestuurders.
• Bijverdienen. In de praktijk blijkt het niet moeilijk voor brandweer- en ambulancepersoneel om bij te verdienen naast hun functie respectievelijk nadat ze met FLO zijn gegaan. Veel brandweer- en ambulancemedewerkers hebben naast hun reguliere baan nevenwerkzaamheden. Na het arbeidstijdenakkoord werkt men bij de brandweer nog maar maximaal twee 24-uurs diensten per week. Hierdoor houden ze voldoende tijd over voor andere werkzaamheden.
• Arbeidstijdenakkoord. Brandweermedewerkers zijn er dit jaar al flink op vooruit gegaan. Partijen hebben in verband met een wijziging van het arbeidstijdenbesluit op 7 maart 2007 een onderhandelaarsakkoord gesloten over de arbeidstijden bij de brandweer. Met dit akkoord werd de arbeidsduur van brandweerpersoneel in 24-uursdienst teruggebracht van 54 naar 48 uur per week. Dit is gebeurd met behoud van bezoldiging. Effectief betekent dit een verhoging van het salaris per aanwezigheidsuur met 12,5%. Daarnaast vindt over de meeruren (uren boven de 48 uur) tot invoering van het nieuwe rooster (uiterlijk 1 januari 2008) met terugwerkende kracht tot 1 juni 2006 een nabetaling plaats. Effectief betekent dit voor een bevelvoerder (schaal 8) een nabetaling van bijna € 6.000 en voor een brandwacht (maximaal schaal 6) ruim € 4.500. De structurele kosten (voor extra personeel) van deze afspraak bedragen 25,2 miljoen euro en de incidentele kosten (nabetaling en werving van nieuw personeel) van deze afspraak bedragen 51,7 miljoen euro. Dit is allemaal arbeidsvoorwaardengeld.
• Voor de goede orde: Het CvA heeft uit de ambulancesector signalen ontvangen dat de aanvulling op de FLO-overgangsregeling helemaal niet speelt onder hun medewerkers. Het wordt daar niet als probleem ervaren. Noch bij het CvA noch bij de ambulancediensten zijn er klachten gekomen van ambulancemedewerkers die onder de FLO-overgangsregeling vallen over tegenvallende uitkeringen. Volgens de directeuren van de ambulancediensten gaat bijna iedereen die gebruik maakt van het FLO overgangsrecht direct verder met werken. Op deze manier verdienen ze maximaal bij (tot 100% van de oude bezoldiging). Dit terwijl de bonden het eindbod juist blokkeren omdat het voorstel van het CvA niet geldt voor deze groep.
6.2 Standpunt bonden
Het overgangsrecht bevat volgens de vakbonden een aantal ingrijpende aanpassingen ten opzichte van de oorspronkelijke FLO-regeling, waaronder een verlaging van de uitkeringshoogte. In de FLO-regeling bedroeg de uitkering bij een FLO-leeftijd van 55 jaar gedurende 5 jaar 80% en vervolgens 5 jaar 70% van de laatste bezoldiging. De 80% van de eerste 5 jaar werd vermeerderd met 0,5% per dienstjaar in het geval betrokkene meer dan 30 dienstjaren had. Hiervoor gold een maximum van 10 maal die 0,5%, waarmee de uitkering maximaal 85% van de laatstgenoten bezoldiging kon bedragen. Gelet op de vele lange dienstverbanden die in de sector voorkomen, kwamen vele FLO-gerechtigden ook daadwerkelijk uit op een hoger percentage dan 80.
In de FLO-overgangsregeling werd de uitkeringshoogte voor de medewerkers met 20 dienstjaren ‘’afgetopt’’ op 80%, voor medewerkers met minder dan 20 dienstjaren varieert die tussen de 78 en 70%. Hiermee hebben de vakbonden - met instemming van hun leden - destijds dus een verlaging van het uitkeringsniveau geaccepteerd. Vooral het realiseren van die 80% was daarbij cruciaal: een afspraak over een lager percentage voor deze categorie zou niet hebben kunnen leiden tot acceptatie door de achterban.
Zoals feitelijk altijd het geval is ging het daarbij om percentages van de bruto-bezoldiging. Er was ten tijde van het maken van de afspraken geen enkele indicatie dat de 80% in de nieuwe overgangsregeling netto substantieel lager zou uitvallen dan een uitkering van 80% op basis van de oude FLO-regeling.
In het voorjaar van 2006, toen in het Ambtelijk LOGA overleg werd gevoerd over de nadere uitwerking van de FLO-afspraken, kwamen de eerste signalen van leden dat de overgangsrecht-uitkering netto zeer nadelig uitpakte. Op verzoek van de bonden is dit uitgezocht door het College voor Arbeidszaken van de VNG. Daarbij werd op dat moment niet concreet naar salarisspecificaties gekeken, maar meer in algemene zin naar verschillen in bruto-netto effecten tussen FLO-overgangsrecht en oude FLO-regeling. De conclusie van het CvA luidde dat sprake was van zowel plussen als minnen in het bruto-netto traject ten opzichte van de oude FLO, maar dat ‘’onder aan de streep’’ geen sprake kon zijn van een substantieel nadeel in de netto-uitkering.
Aangezien de signalen over een tegenvallende netto-uitkering bleven aanhouden, zijn de bonden blijven aandringen op een oplossing. Daarmee vormde dit punt één van de elementen waarover in de eindonderhandelingen over de CAR/UWO-teksten over het hoofdstuk FLO een package-deal is gesloten. Afgesproken werd dat nader overleg zou worden gevoerd, in het geval er onverhoopt toch sprake zou zijn van een substantieel nadeel. Dit overleg zou open en reëel worden gevoerd.
In het najaar van 2006 heeft het CvA desgevraagd een aantal maatmanberekeningen uitgevoerd. Op basis hiervan konden partijen niet anders dan vaststellen dat er als gevolg van de gekozen constructie wel degelijk sprake is van een substantieel nadeel: afhankelijk van de hoogte van de bezoldiging bleken nadelige verschillen ten opzichte van het oude FLO op te treden van tussen de (afgerond) 98 en 133 € netto per maand. Dit komt neer op een 6 à 7% lagere netto-uitkering. Van leden kennen de vakbonden echter signalen van nog grotere verschillen, oplopend tot wel 180 €. In de ogen van betrokkenen wierp dit uiteraard een heel ander licht op het onderhandelingsresultaat van december 2005.
Toen was gebleken dat een eenduidige behandeling door de Belastingdienst niet leidde tot een oplossing van de problematiek, concludeerde het CvA dit voorjaar in het Ambtelijk LOGA verder geen ruimte te zien en/of bereidheid te hebben om het probleem op te lossen. Achteraf bezien is voor de bonden duidelijk geworden dat ondanks de afspraak tot open en reëel overleg over de problematiek, bij het CvA nooit de bereidheid heeft bestaan te komen tot een oplossing met financiële consequenties voor werkgevers.
Aangezien de bonden onveranderd van mening zijn dat de problematiek zo groot is dat een oplossing hoe dan ook gevonden moet worden, hebben zij kort voor de start van de onderhandelingen over een nieuwe CAO Gemeenten alsnog besloten het onderwerp op te nemen in de CAO-inzet.
De vakbonden stellen dat zij vanaf het voorjaar 2006 verschillende argumenten van het CvA hebben gehoord waarom een compensatie of een verbetering van de door hen geboden compensatie niet aan de orde zou kunnen zijn. In het onderstaande hebben zij die op een rij gezet, met hun commentaar daarbij:
• het CvA stelt dat in de CAO alleen bruto-afspraken worden gemaakt, en tegenvallers in het netto-inkomen nooit worden gecompenseerd. Naar het idee van de vakbonden is die stelling juist, in situaties waarin het gaat om tegenvallers als gevolg van belasting- of premiemaatregelen. Dat is hier echter niet aan de orde; dit netto-nadeel is een gevolg van de complexe constructie van de FLO-overgangsregeling. Het is dus niet zo dat nieuwe fiscale spelregels een al langer bestaande regeling raakt, maar achteraf is gebleken dat de door partijen gekozen constructie vanaf de start van de FLO-overgangsregeling resulteert in een niet voorzien en niet beoogd aanzienlijk nadeel in de netto-uitkering.
• De kosten van een compensatieregeling zouden (te) hoog zijn. Maar het CvA heeft later bevestigd dat het om maximaal 0,05% van de loonsom gaat. En het argument van de kosten valt helemaal weg door het financieringsvoorstel van de vakbonden.
• Naast de eerder genoemde oorzaken van het probleem, wordt een deel van het netto-nadeel veroorzaakt door de pensioenopbouw: In de FLO-regeling werd slechts voor de helft ouderdomspensioen (OP) opgebouwd, in het overgangsrecht is sprake van een volledige opbouw. Het CvA stelt dat tegenover een netto-nadeel in de uitkering, later een hoger ouderdomspensioen zou staan. Hiermee gaat men echter voorbij aan het volgende: in de FLO-regeling gingen mensen op 65 jaar met ouderdomspensioen (OP), terwijl mensen nu geacht worden op 62 jaar met pensioen te gaan. Het OP wordt weliswaar ‘’versterkt’’, maar betrokkenen merken daar in de praktijk niets van: het versterkte OP komt op 62 jaar op min of meer hetzelfde percentage van het laatstverdiende inkomen uit als voorheen gold op 65 jaar.
• De lagere netto-uitkering zou helemaal geen probleem hoeven te zijn, aangezien mensen er zelf voor kunnen kiezen langer door te werken. In de eerste plaats doet dit geen recht aan de kern van de onderhandelingen over de FLO-overgangsregeling (voor zittend personeel met minimaal 20 dienstjaren stoppen op 55 jaar tegen 80%, zie de inleiding). In de tweede plaats is de stelling ook gewoon niet juist: of mensen langer door kunnen werken is afhankelijk van hun fysieke en psychische gesteldheid, èn van de toestemming van de werkgever. Bovendien voerde het CvA twee jaar gelden als argument voor afschaffing van het FLO nog aan dat men het onverantwoord vond dat werknemers zo lang achtereen dergelijk bezwarende functies moeten verrichten.
• Pas na ruim een jaar overleg over het onderwerp, kwam naar voren dat de VNG ambulancepersoneel op geen enkele manier wil compenseren. Deze subsector zou de kosten niet kunnen dragen. De zogenaamde B3-instellingen zouden er zelfs failliet door kunnen gaan. Op zich is het juist dat bij deze vier ‘’volgers’’ van de CAO Gemeenten sprake is van een faillissementsdreiging, maar dat staat uiteraard geheel los van het betreffende bruto-netto probleem. Uiteraard, omdat de kosten van de door de vakbonden gewenste compensatieregeling daarvoor veel te gering zijn. Hun probleem wordt veroorzaakt door de totale kosten van het FLO-overgangsrecht, en om dat op te lossen zijn geheel andere maatregelen nodig. Op dit moment wordt er voor deze instellingen dan ook onderhandeld over een aanpassing van (is: goedkoper maken van) het FLO-overgangsrecht.
• Verder stelt het CvA dat het maken van een afspraak met de bonden over een compensatieregeling de onderhandelings- cq juridische positie richting VWS en Nederlandse Zorgautoriteit zou schaden. Dit zou de VNG ongeloofwaardig maken. In de eerste plaats zijn de bonden van mening dat de juridische relatie tussen de VNG en VWS/NZa niet van invloed behoort te zijn op de relatie tussen werkgevers en vakorganisaties als partijen bij een CAO. Anders gesteld: een procedure die de werkgever voert met derde partijen mag geen belemmering vormen voor de onderhandelingen over een nieuwe CAO. In de tweede plaats kunnen de vakbonden zich niet voorstellen dat een CAO-afspraak over een compensatieregeling voor dit specifieke probleem substantieel van invloed zou kunnen zijn op de uitkomst van de rechterlijke procedure: alsof het eenmalige bod van de vakbonden om de geringe kosten van deze compensatieregeling in mindering te brengen op de loonontwikkeling, ook zou kunnen gelden voor alle overige (veel hogere) kosten van het FLO-overgangsrecht.
• In de finale van het debat bleek het CvA van mening dat alle gemeenteambtenaren niet opnieuw zouden moeten meebetalen voor deze groep. Met een representatieve steekproef hebben de bonden echter aangetoond dat er wel degelijk draagvlak voor hun voorstel bestaat. Bovendien gaat het CvA eraan voorbij, dat ook na financiering van een compensatieregeling vanuit de loonruimte een beduidend betere salarisparagraaf resteert dan het CvA eerder in de vorm van een eindbod had gepresenteerd.
Het probleem waarover partijen advies vragen kan volgens de bonden als volgt worden samengevat:
• De betrokken werknemers worden geconfronteerd met een 6 à 7 procent lager netto-inkomen dan verwacht; hiermee is voor hen sprake van een substantieel probleem.
• Deze uitkomst doet geen recht aan een van de hoofdpunten van zowel de onderhandelingen als de gemaakte afspraken over de FLO-overgangsregeling;
• Sectoraal bezien is echter sprake van een zeer beperkt probleem, niet alleen voor wat betreft het aantal gedupeerde werknemers maar ook in termen van kosten.
• De door het CvA geboden partiële compensatie achten de bonden onvoldoende en principieel onjuist.
Het laatste voorstel van de drie bonden om dit probleem op te lossen komt neer op het volgende:
• Een compensatieregeling van 1 januari 2006 tot 1 januari 2015
• Een compensatie van netto 1500 € per jaar voor alle betrokkenen, dan wel een individueel bepaald bedrag ter hoogte van de inkomensafhankelijke premie ziektekosten
• Over de financiering van deze regeling: gelet op de geringe kosten (oplopend tot maximaal 0,05% van de loonsom) zou dit naar het oordeel van de vakbonden geen probleem mogen zijn. Echter, om het CvA tegemoet te komen zijn de vakbonden bereid de kosten in mindering te brengen op de eerder overeengekomen loonontwikkeling:
- in de vorm van een structureel 0,05% lagere contractloonstijging, of
- door de salarisverhoging in 2008 in te laten gaan per 1 augustus in plaats van 1 juni.
7. Overwegingen Adviescommissie
De CAO-partijen zijn het erover eens dat het met ingang van 1 januari 2006 geldende FLO-overgangsrecht van het begin af aan gevolgen ondervindt van onder andere wijzigingen in de pensioenregels en het ziektekostenstelsel. Hierdoor is er een verschil ontstaan in de netto inkomens van mensen die voor 1 januari 2006 met FLO zijn gegaan en mensen die na die datum onder het overgangsrecht FLO vallen. De laatstgenoemde categorie heeft nu een lager netto inkomen dan de mensen die voor 1 januari 2006 met FLO zijn gegaan.
Bij het maken van afspraken over het FLO overgangsrecht hebben partijen de gevolgen van de wijzigingen in de pensioenregels en het ziektekostenstelsel niet voorzien.
Partijen hebben daarvoor bij het afsluiten van het akkoord in december 2005 dan ook geen voorzieningen getroffen. Toen bleek dat de groep mensen die na 1 januari 2006 met FLO is gegaan een volgens de vakbonden substantieel lager netto inkomen had, was dat aanleiding om de compensatie van het nadeel onderdeel te maken van de inzet voor de nieuwe CAO-gemeenten.
Het overleg hierover heeft niet tot resultaat geleid. De bonden vinden het verschil dat is ontstaan in de netto inkomens een probleem dat moet worden opgelost. Het CvA vindt dat zij geen verdere bijdrage aan de oplossing van dit probleem hoeft te leveren dan ze al gedaan heeft
De vraag ligt voor wat hiervoor een redelijke oplossing is? Partijen tekenen hierbij aan dat er diverse uitkomsten van het advies denkbaar zijn, bijvoorbeeld:
- de commissie adviseert te kiezen voor de voorstellen van een van beide partijen
- de commissie adviseert om te komen tot een compromis tussen beide partijen
- de commissie adviseert een andere oplossing voor het geschetste probleem.
Welke voorstellen liggen voor?
De vakbonden stellen het volgende voor:
• Een compensatieregeling van 1 januari 2006 tot 1 januari 2015
• Een compensatie van netto 1500 € per jaar voor alle betrokkenen, dan wel een individueel bepaald bedrag ter hoogte van de inkomensafhankelijke premie ziektekosten
• Over de financiering van deze regeling: gelet op de geringe kosten (oplopend tot maximaal 0,05% van de loonsom) zou dit naar het oordeel van de vakbonden geen probleem mogen zijn. Echter, om het CvA tegemoet te komen zijn de vakbonden bereid de kosten in mindering te brengen op de eerder overeengekomen loonontwikkeling:
- in de vorm van een structureel 0,05% lagere contractloonstijging, of
- door de salarisverhoging in 2008 in te laten gaan per 1 augustus in plaats van 1 juni.
Het CvA stelt voor:
• Een tijdelijke compensatie voor medewerkers tot en met schaal 6. Het inkomensverschil wordt gedurende een periode van vijf jaar gecompenseerd door een bijdrage van € 500 netto per jaar. Dit geldt voor medewerkers die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer hadden en die in 2006 tot en met 2010 gebruik maken van de mogelijkheid om vanaf de oude FLO-leeftijd te stoppen met werken tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging. De uitbetaling geschiedt naar rato van het aantal maanden dat deze medewerker in het betreffende jaar gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid.
De Adviescommissie heeft er enerzijds begrip voor dat de vakbonden het onderwerp van de netto-nadelige effecten van het FLO overgangsrecht in de CAO onderhandelingen hebben willen betrekken, zeker omdat deze effecten een substantiële omvang kunnen hebben. Het CvA kiest anderzijds voor het uitgangspunt dat niet van de werkgever gevergd kan worden om door middel van arbeidsvoorwaardenoverleg ingrepen van de wetgever met betrekking tot inkomens te compenseren. De tegenvallers in het hier aan de orde zijnde geschil worden vooral veroorzaakt door het door de wetgever vastgestelde nieuwe ziektekostenstelsel dat vanaf 1 januari 2006 tot andere ziektekostenpremies leidde. De commissie acht het principiële uitgangspunt van het CvA dat zij niet gehouden is het daardoor ontstane nadeel voor individuele werknemers te compenseren geen onredelijk standpunt, zeker niet gelet op de bijkomende, naar het oordeel van de commissie zwaarwegende omstandigheden.
Ondanks het uitgangspunt dat het CvA het algemene inkomensbeleid van de wetgever niet wil doorkruisen, heeft ze in deze toch een tegemoetkoming willen bieden aan de medewerkers met een lager inkomen, die als eerste te maken kregen met het inkomensverschil en geen rekening hebben kunnen houden met het netto-nadelige verschil.
Het voorstel van de vakbonden heeft als voordeel dat geen onderscheid wordt gemaakt naar schaal en dat het voor alle betrokkenen tot een zelfde vorm van compensatie leidt. De nadelen zijn echter dat de kosten van een dergelijke regeling hoog zijn en dat alle ambtenaren in de sector gemeenten hieraan zouden moeten bijdragen, terwijl de commissie er niet van overtuigd is dat het draagvlak hiervoor groot is. In elk geval constateert de Adviescommissie dat de bevindingen hierover sterk uiteen lopen. Bovendien zijn, zoals in het voorgaande geschetst, diverse andere zwaarwegende belangen in het spel, waaronder het belang van de ambulancediensten, aan welke belangen bij het overnemen van het voorstel van de vakbonden in vergaande mate afbreuk zou worden gedaan. Ook de geloofwaardigheid van het CvA ten opzichte van het ministerie van VWS en de Nederlandse Zorgautoriteit is in het geding.
Zonder nu op alle afzonderlijke belangen te willen ingaan acht de Adviescommissie het voorstel van het CvA na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen het meest redelijke van de aan de commissie gepresenteerde voorstellen.
Ruimte om eigen voorstellen als compromis te ontwikkelen ziet de Adviescommissie niet gezien het principiële standpunt van de vakbonden dat er compensatie gegeven zou moeten worden aan alle medewerkers en de stellingname van het CvA dat dit onaanvaardbaar is gezien de kosten en de gevolgen voor de ambulancediensten.
8. Advies
De commissie acht het voorstel van het CvA, zoals verwoord in het “Eindbod College voor Arbeidszaken CAO sector Gemeenten 2007-2009” van 17 september 2007, het meest redelijke voorstel dat wil zeggen een tijdelijke compensatie voor medewerkers tot en met schaal 6. Het inkomensverschil wordt gedurende een periode van vijf jaar gecompenseerd door een bijdrage van € 500 netto per jaar. Dit geldt voor medewerkers die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer hadden en die in de jaren 2006 tot en met 2010 gebruik maken van de mogelijkheid om vanaf de oude FLO-leeftijd te stoppen met werken tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging.
Aldus vastgesteld,
Leiden, 20 december 2007
Adviescommissie LOGA
prof. mr. P.F. van der Heijden,
voorzitter
prof. mr. E. Verhulp,
prof. mr. J.A. Peters.